Samenvatting bij het PDF-bestand: Hoofdstuk VII

  PDF Etnische Zuivering in Midden-Europa, Hoofdstuk 7


Etnische Zuivering in Midden-Europa, Natievorming en Staatsburgerschap in de XXde eeuw

dissertatie aan de Rijksuniversiteit Groningen, boekuitgave UPF Leeuwarden 2004, ISBN 90-5573-575-2

Inleidende samenvatting:
Deze dissertatie inventariseert vlucht en verdrijving van etnisch en nationaal ongewenste bevolkingsgroepen en brengt ze in verband met staatsvormingsprocessen en het daarmee gepaard gaande trekken van nieuwe staatsgrenzen. Omdat die veranderingen van wezenlijk en doorslaggevend belang waren in de zogenaamde etnische (c.q. nationale) zuiveringen in Midden-Europa, krijgt de oprichting en geografische afbakening van nationale staten uit de ontbonden en gefragmenteerde multinationale grote mogendheden - Oostenrijk-Hongarije, Rusland en Turkije - in de jaren 1919-1922 bijzondere aandacht. De multi-etnische bevolkingssamenstellingen en de onmogelijkheid etnische grenzen als criterium  aan te leggen voor de nieuwe nationale staatsgrenzen bracht met zich mee dat een derde - dertig miljoen - van de Midden-Europeanen zich toegewezen zag aan een staat waarmee zij zich nationaal niet verbonden voelde (Hoofdstuk III). Voorkómen van discriminatie en dwang tot  assimilatie werd als taak opgedragen aan de Volkenbond (Hoofdstuk IV). Deze voorloper van de Verenigde Naties faalde in het Interbellum. Oplossingen kwamen door gewelddadige interventies van de As-mogendheden - Duitsland en Italië - door het staatsgrensverloop te herzien en de staten van 1919 op te heffen, te splitsen en te verdelen (Hoofdstuk V). Dat bracht etnisch en nationaal afwijkende bevolkingsstromen in beweging en werd een aanleiding tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, waarin deze stromen met geweld werden geregisseerd, en wat betreft de Joodse minderheden geïntensiveerd in een genocide (Hoofdstuk VI).
Na de oorlog werden de oude staten in hun geografische omvang hersteld en nieuwe grenzen voor Polen getrokken; tegelijk zijn toen ook de staatsbevolkingen tussen 1944 en 1949 radicaal 'gezuiverd' omdat, zowel door de bevrijde en heropgerichte staten als door de geallieerde mogendheden, ‘nationale minderheden’ als één van de belangrijkste oorzaken voor het uitbreken van de oorlog golden. In hun getalsmatige vermindering en fysieke verwijdering zou de noodzakelijke voorwaarde voor toekomstige vrede liggen. De Verklaring van de Universele Rechten van de Mens, eind 1948, zou deze visie impliciet bevestigen.
Het hier gepubliceerde hoofdstuk VII beschrijft deze afsluiting van het proces: de ‘zuiveringen’ van ruim 20 miljoen Midden-Europeanen, onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog. Men vindt deze processen in de literatuur terug onder vele vaak versluierende termen als: verplaatsing, verwijdering, evacuatie, repatriëring, herhuisvesting, hergroepering, population transfer, uitwijzing, waarbij de betrokkenen evenzo worden aangeduid als ontheemden, migranten, vreemde(linge)n, kolonisten, evacués, displaced persons, maar vanwege de juridische implicaties juist niet als vluchtelingen, gedeporteerden of verdrevenen. De collectieve criteria op grond waarvan zij werden veroordeeld en vervolgens 'weggezuiverd', waren hun  nationale identiteit, die niet zelden was opgelegd door bezettingautoriteiten of bepaald in overeenkomsten tussen Duitsland en zijn bondgenootstaten. Daarvoor werden, indien nodig, de indicaties gevonden in hun (moeder)taal zoals zij deze voor de oorlog bij de volkstellingen (als regel die van 1930) hadden opgegeven. 
Manipulatie in de becijferingen van hun aantallen, onduidelijkheid over hun rechtsstatus en de gevolgen voor de rechtspositie van hun nakomelingen maken de zuiveringen nog altijd onderwerp van discussie zoals onlangs in de onderhandelingen over het EU Verdrag van Lissabon.

ETNISCHE ZUIVERING IN MIDDEN-EUROPA; NATIESTAAT EN STAATSBURGERSCHAP IN DE 20STE EEUW

Inhoudsopgave

Voorwoord Ruud Lubbers UNHCR                                                              XI

Verantwoording                                                                                            XV

I. Inleiding                                                                                                        1

II. De strijd om nationale grenzen op de zuidelijke Balkan                                59

III. De strijd om nationale grenzen in Midden-Europa, 1918-1920                 121

IV. Inrichting van natiestaten in Midden-Europa en hun minderhedenpolitiek
in het Interbellum, 1919-1938                                                                        219

V. Aanpassing van staatsgrenzen en etnisch/nationale realiteiten in het bereik
van de As-mogendheden, 1938-1944                                                            305

VI. De Joodse emancipatie als offer aan de nationale bewustwording              401

VII. Aanpassing van de etnisch/nationale verhoudingen aan de staatsgrenzen
binnen het Warschaupact, 1945-1948                                                            477

11 kaarten als bijlage                                                                                      591

Registers                                                                                                        625

Summary   Zusammenfassung                                                                          643


I. INLEIDING        1

1. Onderwerp: Midden-Europa      1
periodisering: 1912-1948; definities, categorisering en aantallen ‘gezuiverden’.

2. Historie en actualiteit      4
etniciteit als kader voor sociale organisatie en politieke emancipatie; haar historische rol in de Europese staatsvorming; actualiteit op wereldschaal; een overzicht van moderne etno-politieke conflictsituaties.

3. ‘Etnische gemeenschapsvorming’       9
de fundamentele these van Max Weber over de gemeenschapsvorming als grondslag voor etniciteit en nationaliteit.     

4. Begripsbepaling: Etniciteit, nationaliteit en nationalisme        14
Begripsdefinities en -verklaringen in subjectieve en objectieve zin; natie opgevat als politiek bewustgeworden etniciteit, en als basis van de democratisering van de moderne staatsgemeenschap.

5. De West-Europese natie-staat          16
historische ontwikkeling van de staat in West-Europa, stedelijke bestuurs- en rechtsvormen, en ambtelijke rationalisering; 16de en 17de eeuwse religieuze zuivering van staatsonderdanen in de absolutistische staat; de vervanging van het elitaire door het egalitaire natiebegrip in het programma van de Franse Revolutie; het staatsburgerschap als nieuwe uitdrukking van soevereiniteit; de solidaire natie als basis voor politieke emancipering en democratisering; nationalisme als integrerende staatsideologie; de natiestaat als democratische gemeenschap.

6. Midden-Europa: de ‘volkerenkerker’       30
de etnisch-pluriforme samenleving in de Midden-Europese staten kiest niet voor emancipatie en democratisering in een bestaand staatsnationaal kader, maar neemt hiervoor de nationaliteit als basis met als gevolg: de segregatie van staatsburgerschap en stagnering van het democratisch proces; een ‘nationale’ democratisering ontkracht en verbrokkelt het grondvlak van de multinationale staat.

7. Midden-Europa: een rondgang als historische impressie       36
korte beschrijving van de culturele en etnische pluriformiteit van het vooroorlogse Midden-Europa.

8. De nationalisme-discussie        44
staats- tegenover volksnationalisme, liberale, risorgimento en collectiviserende opvattingen, extreme vervorming in het integrale nationalisme; de open en pluriforme West-Europese democratieën als producten van een eeuw staatsnationalisme.

9. Bibliografie        55


II. DE STRIJD OM NATIONALE GRENZEN OP DE ZUIDELIJKE BALKAN            59

1. Inleiding           59
De socio-economische en bestuurlijke structuur van het Ottomaanse Rijk; autonomie in millets voor Christenen en Joden; hegemonie van de
Phanarioten.

2. De etnische zuiveringen in de 19de eeuw: vanaf het uitbreken van de Griekse opstand in 1821 tot het neerslaan van de Macedonische opstand in 1903           68
sociale en politieke emanicipatie van de Balkanvolkeren door opstanden; splitsing van de Griekse in nationale millets; etnische zuiveringen consolideren nationale autonomie c.q. soevereiniteit op territoriale basis; geïslamiseerde en verturkste groepen trekken zich massaal terug uit de Russische annexaties van het Krim-kanaat en de Kaukasus en uit de autonome provincies en staten op de Balkan met als ‘hoogtepunt’ de Turks-Bulgaars-Russische oorlog in 1878; voorlopige status quo in Vrede van Berlijn.

3. De Armeense volkerenmoord, 1894-1920         76
Armeens nationalisme zoekt Russische steun; verzet wordt beantwoord met discriminatie en overheidsgeweld; eerste incidentele pogroms en massamoorden; na Russische verovering van Noordoost-Anatolië in 1914 wordt Armeense nationale onafhankelijkheid uitgeroepen; moslimbevolking vlucht, maar komt terug na Turkse herovering in 1917; Turkse wraak en Koerdische roofzucht uiten zich in terreur van moordcommando's; razzia's en deportaties, culmineren in massamoorden, georganiseerd in dodenmarsen van overlevende Armeniërs naar het Syrische woestijngebied.

4. De Balkanoorlogen van 1912 en 1913        81
gewelddadige verdeling van de overgebleven Ottomaanse provincies in Europa door bondgenootschappelijke aanval van Servië, Griekenland en Bulgarije; verdeling van Turks gebied, op Conferentie van Londen, brengt 'tekortkomend' Bulgarije tot hervatting van de oorlog, nu tegen zijn voormalige bondgenoten; in Vrede van Boekarest trekt het echter opnieuw aan kortste eind; grootschalige etnische zuiveringen in de nationaal nieuw toegewezen gebiedsdelen.

5. De Eerste Wereldoorlogen en zijn nasleep        87
de Centralen bieden hun bondgenoten Bulgarije en Turkije de gelegenheid om de grenzen in hun voordeel te herzien; opnieuw etnische zuiveringen;
Geallieerde overwinning bevestigt grenzen van 1913 in Vredesverdrag van Neuilly (1920) dat aan Turkije en Bulgarije de eerder door de Centralen toebedeelde Thracische gebieden weer ontneemt; Bulgaars-Griekse bevolkingsuitwisseling; Verdrag van Sèvres regelt aansluitend de gebiedsafstand door Turkije van oostelijk Thracië en van de provincie Smyrna/ Izmir; Turkije weigert ondertekening.

6. De Turks-Griekse oorlog, 1919-1923        92
Griekenland neemt territoriale  toezeggingen (Oost-Thracië en Smyrna/ Izmir) met militaire invasie in bezit, in 1919; Jongturken verdrijven met een modern gereorganiseerd leger in 1922 de Grieken uit deze gebieden; Vredesverdrag van Lausanne (1923) keurt massale Turks-Griekse bevolkingsuitwisseling goed.

7. Een tussentijdse balans in 1923          98
overzicht van landstreken en bevolkingsgroepen die bij zuiveringen en uitwisselingen betrokken waren, samengevat in:

Tabel 1. Etnische verdrijvingen, evacuaties en uitwisselingen op de zuidelijke Balkan in de periode 1912-1941         103

8. Zuiveringen in de Tweede Wereldoorlog         103
Boelgarije effectueert met Duitse hulp zijn territoriale aanspraken in de Dobroedsja, Macedonië en Thracië; als Italiaanse vazalstaat annexeert Albanië  Kosovo; annexaties brengen stromen vluchtelingen op gang.

9. Zuiveringen na de Tweede Wereldoorlog          105
Geallieerde overwinning herstelt het vooroorlogse staatsgeografische landschap; vergeefse etnopolitieke opstand in Grieks-Macedonië; consolidering van het naoorlogs staatsgezag met zuiveringen in Kosovo, Epirus, Macedonië, Thracië, de Dobroedsja, Boelgarije, Istanbul, en op Cyprus.

10. De eindbalans: een Balkan van zuivere natiestaten         112

11. Bibliografie         115


III. DE STRIJD OM NIEUWE NATIONALE GRENZEN IN MIDDEN-EUROPA, 1918-1923          121

1. Oorlog en plannen tot staatkundige herinrichting        121
Rusland voert in 1914 en 1915 preventieve zuiveringen door in zijn, door invasie van de Centrale Machten bedreigde, grensprovincies; de Centralen veroveren
in 1915 Russisch Polen ('Congres-Polen') en proberen daar een vazalstaat in te richten; zij komen met het revolutionerende Rusland de Vrede van Brest-Litovsk overeen in 1918; communistische revolutie en streven naar nationale soevereiniteit in het Balticum, Polen en de Oekraïne leiden tot burgeroorlogen.

2. De oprichting van nieuwe staten in het Balticum en in Finland          128
nationale en sovjetregeringen beconcurreren elkaar in het gezagsvacuüm na het uitbreken van de revolutie en het verdwijnen van de Centrale legers; vlucht en verdrijving van politiek tegenstrevende bevolkingsgroepen; strijd om Karelië; pogroms op Joden; Pools-Litouwse strijd om Wilno/ Vilnius; Vrede van Riga 1921; internationale soevereiniteitserkenning in 1921/22; balans van bevolkingsverschuivingen.

3. De vorming van een Duitstalige rompstaat Oostenrijk         133
mislukkende pogingen om de Habsburgse staat in tact te houden, afscheiding van Hongarije, nationale zelfstandigheidsverklaringen van Tsjechen en Kroaten; machtsovername door het Roemeense en Italiaanse leger, en van Tsjechische, Joegoslavische (Servische) en Poolse nationale milities in de gebieden waarop hun (aspirant-)staten aanspraak maken; Oostenrijk en Hongarije gelast zich in romp-staten terug te trekken.

4. De geografische vorming van Tsjechoslowakije         135
Tsjechische verlangens in Verklaring van Pittsburgh (1918) worden beantwoord in Geallieerde toezeggingen; zelfbeschikkingsrecht problematisch door verzet van Duitstaligen; overwegingen tot ‘etnische’ grenscorrecties; uiteindelijke keuze voor handhaving van historische grenzen, en gewelddadige onderdrukking van het verzet van de minderheden; aanvullende annexaties van Duits en Oostenrijks gebied; strijd met Polen om het Teschener industriegebied (Cieszyn); militaire bezetting/ bevrijding van Slowakije; conflicten over zuidgrens met
Hongarije geregeld in Vredesverdrag van Trianon (1920); aansluiting van de Karpathen-Oekraïne.

5. Het geografisch herstel van de Poolse staat          145
Duitse, Oostenrijkse en Geallieerde plannen voor een nieuw Polen; politieke stromingen en visies onder de Polen zelf; Britten en Amerikanen wensen een etnisch zo homogeen mogelijk Polen, de Polen zelf willen herstel van de multinationale Rzeszpospolita van voor de 18de eeuwse delingen; met Franse hulp begint het Poolse nationale leger aan veroveringsoorlogen in de Duitse en Russische grensprovincies; militaire tegenactie van het Sovjetleger leidt tot een bestandslijn, die oostgrens zal worden in de Vrede van Riga (1921); Geallieerden en Duits verzet blokkeren in 1918 verovering van  Duitse grensprovincies; Vrede van Versailles (1919) wijst westgrenzen aan en regelt volksstemming voor enkele betwiste gebieden (met name Opper-Silezië); kwestie Danzig opgelost in het compromis van een vrijstaat (1920); strijd met Tsjechoslowakije om het Teschener industriegebied op Conferentie van Spa (1920) beslecht.

6. De volksraadplegingen in Westpruisen, Oostpruisen en Opper-Silezië        167
volksraadpleging in aan Polen toegewezen Westpruisen door Geallieerden afgewezen, en in Oostpruisen toegestaan, maar levert Polen nauwelijks stemmen op en leidt dus tot minimale grensverlegging; Poolse pogingen om een ‘ongunstige’ uitslag in Silezië te voorkomen door militair voldongen feiten te stellen; volksstemming in Opper-Silezië doorgevoerd en leidt tot verdelingscompromis in de Conventie van Genève (1921); massaal vertrek van Duitsgezinde bevolking uit bij Polen gevoegde gebieden.

7. Memelland          176
het Oostpruisische Memelland onder Geallieerd bestuur in afwachting van definitieve regeling; Litouwen forceert annexatie door militaire bezetting; krijgt autonomiestatuut opgelegd in Memel-conventie (1924): Litouwen probeert statuut te ontmantelen wat op verzet en obstructie stuit van de bevolking.

8. De nieuwe grens tussen Oostenrijk en Hongarije: Burgenland           178
dit West-Hongaarse Duitstalige grensgebied wordt aan Oostenrijk toegewezen; Hongaars gewapend verzet; Protocol van Venetië (1921) herziet voorgenomen grensverloop ten voordele van Hongarije, maar organiseert volksstemming in en om de hoofdstad Sopron/ Oedenburg die met kleine stemmenmeerderheid tot toewijzing aan Hongarije leidt.

9. De vergroting van Roemenië         181
Geallieerde gebiedstoezeggingen in Geheime Verdrag van Londen (1915): Transsylvanië, Banaat, Dobroedsja en Boekovina, worden na wapenstilstand door het Roemeense nationale leger eind 1918 geëffectueerd; strijd met Servië (Joegoslavië) over Banaat leidt tot verdeling; Hongaars verzet leidt tot invasie in Hongarije en bezetting van Boedapest; Roemenië krijgt de Boekovina, Transsylvanië en deel van Oost-Hongarije toegewezen en annexeert Bessarabië - inmiddels Sovjetrepubliek - in 1919 na een nationalistische staatsgreep.

10. De vorming van de grenzen van Joegoslavië         185
Joegoslavisch Comité voor de Vereniging van alle Zuidslaven probeert gezag te krijgen, maar wordt uitgeschakeld na Oostenrijks-Hongaarse
bezetting van Servië in 1915; Kroaten en Slovenen zoeken voorlopig nog autonomie in het Habsburgse Rijk; Italië krijgt in het 'Geheime Verdrag van Londen' (1915) delen van Dalmatië, Kroatië, Slovenië en Albanië toegezegd; eind 1918 komen de Zuidslavische volken op één staatkundige noemer; Geallieerden beperken verdere Joegoslavische en Griekse territoriale ambities op Hongaars en Albanees staatsgebied; Verdragen van St. Germain (1919) en Trianon (1920) leggen grenzen vast; de overgebleven kwesties worden door een volksstemming (Karinthië, 1920), en in een compromis (vrijstaat Fiume/ Rijeka, 1924) geregeld.

11. De geografische uitbreidingen van Italië         193
toezeggingen in het Geheime Verdrag van Londen (1915) komen in conflict met Joegoslavische wensen en met het zelfbeschikkingsrecht; diplomatieke chicanes dwingen Joegoslavië een verdeling te accepteren; het krijgt Damatië, maar moet aanspraken op Istrië laten vallen; Fiume/ Rijeka blijft een twistappel die in het compromis van vrije stadsstaat (1924) een onbevredigende oplossing vindt; nieuwe strijd van Joegoslavië over Albanië wordt afgebroken nadat Albanese soevereiniteit door Geallieerden is bevestigd; Zuid-Tirol wordt zonder volksraadpleging door Italië geannexeerd.

12. De balans van de etnische en nationale zuiveringen: 1919-1926          197
het conflict tussen individuele en collectieve zelfbeschikking; de nieuwe staatsinrichtingen leiden tot vertrek en zuivering van de onder
het ancien régime dominante Duits-, Oostenrijks- en Hongaars-gezinde bevolkingsgroepen; in de tabellen 2 (hoofdstuk II) 3 en 4 becijferingen
van hun aantallen, van de omvang van de annexaties en de hierdoor ontstane nationale minderheidsgroepen.

Tabel 2. Balans van nationale bevrijding en minorisering na de oprichting van de nieuwe nationale staten in 1919-1920          204
aantallen Midden-Europeanen die na 1919 als staatsvolk een eigen natiestaat mochten inrichten, die na 1919 als voormalig staatsvolk
werden geminoriseerd, en die in de positie van nationale minderheid zijn gebleven.


Tabel 3. De uittocht van voormalige Russische, Duitse en Oostenrijks-Hongaarse staatsburgers uit de nieuwe staten van Midden-Europa na 1919          206

Tabel 4. De volksstemmingsgebieden 1920-1921        208
data en stemmingsuitslagen in Noord-Sleeswijk, oostelijk Westpruisen/zuidelijk Oostpruisen, zuidelijk Karinthië, Opper-Silezië, Oedenburg/ Sopron

11. Bibliografie         209


IV. INRICHTING VAN NIEUWE NATIESTATEN EN HUN MINDERHEDENPOLITIEK IN HET INTERBELLUM,             1919-1938          219

1. Natuurrecht en Volkenrecht         219
het Natuurrecht vervangt in West-Europa het legitimisme van de monarchieën en opent de democratische weg naar de politieke emancipatie van de staatsburgers; in Midden-Europa voert diezelfde weg naar de nationale emancipatie van de ‘volkeren’; in de Geallieerde oorlogsconferenties wordt die laatste weg als internationaal recht gesteld tegenover de staatkundige machtspolitiek van de Centrale Mogendheden (de Ostpolitik).

2. ‘Nationale democratisering’ in de multinationale staten van Midden-Europa          223
ontwikkeling van het democratisch proces langs nationale lijnen leidde in de 19de eeuwse Midden-Europese multinationale staten tot destabilisatie en desintegratie; kort overzicht van hun ‘nationaliteitenpolitiek’, variërend van assimilatiedwang in de gemankeerde natiestaten Hongarije en Rusland; in Oostenrijk mislukken pogingen om met provinciaal-territoriale, etnisch-collectieve en persoonlijke autonomie tot een oplossing te komen.

3. Zelfbeschikkingsrecht als nieuwe grondslag voor de Internationale Orde         236
de Verenigde Staten als kampioen voor het zelfbeschikkingsrecht met Wilson’s fourteen points en four principles als basis voor een nieuwe internationale rechtsorde; door de onverenigbaarheid van de beginselen van volkssoevereiniteit en staatssoevereiniteit zijn geen etnisch en nationaal bevredigende staatsgrenzen te trekken; de Geallieerden en de aspirant naties maken het zelfbeschikkingsrecht tot retorische formaliteit; de grensafbakening wordt inzet van Franse blokvormingspolitiek, diplomatieke koehandel om territoria, met inzet van het militaire bezettingsrecht; de vredesverdragen verbinden de nieuwe soevereiniteiten met democratische grondwetten waarin paragrafen worden voorgeschreven met garanties voor waarin minderhedenrechten; bijzondere autonomiestatuten alleen als uiterst lapmiddel; Franse machtspolitiek, Britse evenwichtspolitiek, Amerikaanse teleurstelling en terugtrekking.

Tabel 5. De nationale en etnische minderheden in de nieuwe staten van Midden-Europa bij de aanvang van het Interbellum         248

4. Staatssoevereiniteit en Volkssoevereiniteit, en de Volkenbond als hun overbrugging         249
Volkenbond als bewaker van de vredesverdragen en minderhedengaranties baseert zich op primaat van de staatssoevereiniteit en is daarmee niet in staat het conflict tussen de territorialiteit van het staatssoevereine concept en de interterritorialiteit van het volkssoevereiniteitsbegrip op te lossen; de nieuwe nationale staten versterken hun soevereiniteit in een toenemende onderdrukking van hun nationale minderheden; al voor 1930 is de Volkenbond haar gezag kwijt.

5. De minderhedenpolitiek           253
maatschappelijke en economische onttroning van de elite van het oude staatsgezag; ontslag 'oude' ambtenarij, confiscatie (groot)grondbezit; nationale
kolonisatie in minderheidsgebieden; marginalisering van de politieke, culturele, taal- en onderwijsrechten en van de media van de nieuwe
minderheden; politieke marginalisering van minderhedenpartijen; nationale zuivering ambtenarij; verstrekking van licenties en commerciële
overheidsopdrachten op nationaal selectieve basis; proletarisering van de minderheidbevolking welke steun zoekt bij vroegere staten.

6. De mislukking van de supra-nationale ordening in Midden-Europa          287
de juristisch rigide opstelling van de Volkenbond en het falen van verbeteringsvoorstellen brengen de minderheden ertoe buitenlandse
steun te gaan zoeken; zij worden als vijfde-colonnes speelbal van de machtspolitiek van de As-mogendheden (Duitsland, Italië en Hongarije).

7. Bibliografie         295


V. AANPASSING VAN STAATSGRENZEN EN ETNISCH/NATIONALE REALITEITEN IN HET BEREIK VAN DE
AS-MOGENHEDEN, 1938-1944
         305

1. De ondergang van het concept van de natiestaat in Midden-Europa in het economisch nationalisme en in een nationaal nepotisme van semi-parlementaire autocratieën         305
uitholling van het parlementaire stelsel; ontmanteling van de minderheden-paragrafen; vervanging parlementen door nationale en fascistoïde 'regeringen van nationale eenheid'; opbouw en afscherming van nationale economieën ten koste van economische bloei; staatsinstellingen degenereren tot bezit van de ‘staatsnatie’; positie en rol van minderheden - met name ook de Joodse - wordt gedefinieerd tot nationale bedreiging.

2. Volksnationalisme en misbruik van het gemeenschapsrecht        316
het primaat van de staatssoevereiniteit krijgt concurrent in een uitwerking van het volkssoevereiniteitsconcept: het ‘volksrecht’ als nieuwe vorm van internationaal recht waarin de relatie rechtsobject-subject wordt omgedraaid in de zin dat de staten tot object worden gedefinieerd van het soevereine 'recht van volkeren'; dat opent de mogelijkheid voor nationale staten om over hun grenzen uit naam van ‘het volk’ te kunnen interveniëren; uiterste consequenties in revisionisme: herzieningsplannen ten opzichte van de vredesverdragen.

3. De ontmanteling van Tsjechoslowakije, 1938-1939          320
eerste krachtpoef: in de Sudetencrisis valt Tsjechoslowakije uiteen door de Duitse annexatie van Sudetenland, en de Hongaarse annexatie van Zuid-Slowakije; Poolse annexatie van Teschener Land; Slowakije wordt soeverein als bondgenoot van de As-mogendheden; Tsjechië wordt Duits protectoraat.

4. Voorspel tot de Tweede Wereldoorlog: Memelland en Danzig, 1939          329
na herannexatie van Memelland, provocatie van een crisis om  Danzig en om de Duitse minderheid in Polen wordt aanleiding tot Duitse inval onder rugdekking van een Duits-Sovjetrussisch verdelingsplan.

5. Finis Poloniae in het kader van het Hitler-Stalinpact, 1939-1941          331
afbakening invloedssferen; vereniging van Oost-Poolse provincies met de Sovjetrepublieken Wit-Rusland en Oekraïene; annexatie van het Wilno-gebied door Litouwen; her/vereniging West-Poolse provincies ‘als voormalig Duitse oostprovincies’ in het Groot-Duitse Rijk opgenomen en gewelddadig gezuiverd van Polen en Joden; aansluitend SS terreur in romp-Polen als als 'Generaal-Gouvernement Warschau' concentratiegebied voor Polen en Joden wordt.

6. Naziduits-Sovjetrussische bevolkingsuitwisselingen, 1939-1941          335
de grootscheepse grenswijzigingen gaan gepaard met zuiveringen, evacuaties en bevolkingsuitwisselingen van Duitstalige en Oekraïense minderheden uit de Duitse respectievelijk Sovjet-annexaties; vlucht van Polen en Joden vanuit het Duits naar het Sovjet bezette deel van Polen.

7. Zuiveringen in de Oost-Poolse Sovjet-annexaties, 1939-1941          339
vlucht en deportatie van vooral Polen en Joden in het kader van politiek-etnische zuiveringen.

8. De ‘winteroorlog’ tussen Finland en de Sovjet-Unie, 1939-1940         341
de Sovjet-Unie stelt Finland territoriale eisen ‘ter bescherming tegen Duitse agressie’; Finland weigert en wordt onder de voet gelopen;
afstand en annexatie van Karelië; bevolking in zijn geheel uitgewezen; aansluitend politiek-etnische zuiveringen van verwante Sovjetfinse minderheden in grensgebieden.
door deportatie.

9. Sovjetisering en Duitse bezetting van het Balticum, 1939-1944         343
staatsgrepen maken van de Baltische staten tot Sovjetrepublieken; massale zuivering van burgerlijk-nationale bevolkingsgroepen leidt tot vlucht
en deportatie; evacuatie van de Duitstalige minderheid naar het Groot-Duitse Rijk; Duitse inval in 1941 keert de rollen om en krijgt nationalistische steun; zuivering van communisten, en internering en genocide van de Joodse minderheid; Sovjetbezetting/bevrijding in 1944 brengt opnieuw de zuivering van nationalistisch gecompromitteerde bevolkingsdelen met zich mee.

10. De Sovjet-annexatie (1939), en daarna de Roemeense herannexatie (1941) van Bessarabië en de noordelijke Boekovina       345                                     Roemenië mag, nu als Duits bondgenoot, de aan de Sovjet-Unie verloren oostelijke provincies provincie Bessarabië en Boekowina in 1941 weer inlijven, met de aangrenzende Oekraïense provincie Transnistrië; zuiveringen van Oekraïeners, en internering van de Joodse minderheid die in Roemeense regie uitloopt op genocide.

11. De oplossing van de kwestie Zuid-Tirol, 1939-1946         347                                                                                                                                          Zuidtirolers willen zich niet laten italianiseren; Hitler en Mussolini besluiten in Berliner Protokoll (1939) hierop geen breuk in hun ‘As’ te laten ontstaan en werken oplossing uit: gedwongen keuze voor het Italiaanse staatsburgerschap onder afstand van alle rechten op eigen culturele identiteit, óf evacuatie naar Groot-Duitse Rijk; begin van de uitwijzingen loopt vast door oorlogsverloop en zal na 1945 gedeeltelijk ongedaan worden.

12. De verdeling van Joegoslavië en de oprichting van Kroatië, 1941-1944           348
Duitse-Italiaanse invasie in Joegoslavië in 1941; verdeling en annexatie van Slovenië bij Groot-Duitse Rijk respectievelijk Italië; annexatie Dalmatië door Italië; oprichting van vazalstaat en As-bondgenoot Kroatië, uitgebreid met Bosnië-Hercegovina; Servië als militair gouvernement; Albanië als Italiaanse vazalstaat uitgebreid met Kosovo; Macedonië en Grieks deel van Thracië geannexeerd door As-bondgenoot Boelgarije; Vojvodina geannexeerd door As-bondgenoot Hongarije; aansluitende zuiveringen van ongewenste bevolkingsgroepen en deportatie van Joden; deel van de Duitstalige minderheden naar Groot-Duitse Rijk geëvacueerd.

13. Die Festigung deutschen Volkstums in het Balticum, Polen, Wit-Rusland, de Oekraïene, volgens het Generalplan Ost               354
Nazi-plannen tot herinrichting van Midden en Oost-Europa; germanisering van de geannexeerde West-Poolse provincies Westpruisen en Posen, onder andere met geëvacueerde Duitstaligen uit het Balticum, Bessarabië, de Boekovina, de Oekraïne, Slovenië en de door de Sovjet-Unie geannexeerde Oost-Poolse provincies; inrichting van deze zogenaamd Reichsgauen als nazi-modelsamenleving; Generaal-Gouvernement wordt concentratiegebied van ‘ongewenste’ en op termijn naar Siberië te deporteren Polen; begin van een selectieve ontruiming van het Balticum, Wit-Rusland en de Oekraïne; een aansluitend geplande uitbouw van stedelijk-industriële concentratiegebieden met Duitse kolonisten en van grootschalige industrialisering van de landbouw, ook met niet-Duitse 'ras-germaanse' volksdelen te bedrijven; komt niet tot uitwerking door de stagnering van het oostfront.

14. De vorming van publiekrechtelijke ‘vijfde colonnes’ van de Volksdeutsche Mittelstelle in de bondgenootstaten             365
Duitstalige minderheden in bondgenootstaten Slowakije, Hongarije, Roemenië en Kroatië als staatsrechtelijk autonome corporaties georganiseerd, en onder rechtstreeks gezag van Berlijn gebracht; een nieuw ‘volksrecht’ wordt tot Volksgruppenrecht ontwikkeld dat Duitstaligen in ‘stamboek’ (Volksliste) opneemt; gedwongen dienstneming in Duitse militaire formaties leidt tot Duits staatsburgerschap.

15. De uitbreidingen van Hongarije en Roemenië, 1941-1944              373
Hongarije en Roemenië wisselen minderheden uit; Hongarije annexeert Vojvodina en zuivert Serven weg; Roemenië zuivert in Bessarabië, de
Boekovina en Transnistrië Oekraïeners weg, en deporteert Joden naar kampen in Transnistrië.

16. Etnische zuiveringen in de Sovjet-Unie, 1941-1944             375
Duitstalige Sovjetminderheid in de door Duitsland bezette Sovjetgebieden wordt naar de geannexeerde West-Poolse provincies geëvacueerd in het kader van het Generalplan Ost; Sovjetautoriteiten deporteren de Sovjetduitsers uit (nog) onbezet gebied en andere ‘onbetrouwbare’ volkeren; Duitsland formeert uit Sovjet-krijgsgevangenen die tot minderheidsvolkeren behoren ‘nationale bevrijdingsbataljons’; na terugtrekking oostfront ondergaan ook deze volken collectief strafdeportatie naar Siberië.

Tabel 6. Overzicht van oppervlak, bevolkingsaantal en etnische bevolkingssamenstelling in de annexaties 1938-1941              382

Tabel 7. Evacuatie, uitwijzing en deportatie van etnische groepen uit hun woongebied als gevolg van het Verdrag van München, de
Wiener Schiedssprüche, het Hitler-Stalinpact en de verdere oorlogsannexaties 1938-1944            386

17. Bibliografie           390


VI. DE JOODSE EMANCIPATIE ALS OFFER AAN DE NATIONALE BEWUSTWORDING              401

1. De Joden als ‘vreemde natie’             401
zelfbehoud als volk onverenigbaar geacht met individueel staatsburgerschap.

2. Staatsburgerlijke emancipatie, 1780-1870                403
emancipatie op basis van secularisatie; volledige rechtsgelijkheid onder Frans bewind wordt in restauratieperiode weer ingetrokken; bekering blijft tot midden 19de eeuw enige mogelijkheid.

3. Nationale integratie, 1870-1914            407
formele rechtsgelijkheid uiterlijk 1870 ingevoerd maar ze blijft door antisemitisme voorwaardelijk; nieuwe wegen tot emancipatie openen zich in de nationale identiteit, in een kosmopolitisch-socialisme en in het zionisme; in Rusland blijft rechtsongelijke status bestaan die in pogroms ontaardt; in Duitsland, Oostenrijk en Hongarije ontwikkelt staatsburgerlijke integratie zich snel en opvallend succesvol; antisemitische reactie politiseert zich.

4. Nationale integratie in Midden en Oost-Europese staten, 1919-1930             421
Joden worden geïdentificeerd met ancien régime, hun verworteling in pre-nationale structuren en de verwerving van opvallende posities in handel, bankwezen, industrie en in academische beroepen en de media bezorgt hen odium van nationale onbetrouwbaarheid; hun nationale integratie wordt geblokkeerd met antisemitische discriminatoire maatregelen - studie- en beroepsverboden - met name in Litouwen, Polen, Roemenië en Hongarije.

5. Voorbereiding tot de shoa, 1930-1941            436
discriminatie wordt wettelijk gelegitimeerd, in elke staat in eigen tempo maar volgens zelfde patronen; proletarisering Joodse massa’s; toenemende emigratie, en aantrekkingskracht internationalisme en zionisme; mislukte Conferentie van Evian.

6. De statistische balans van emigratie en vlucht, 1930-1941          446
Joodse emigratieprojecten blijven op papier; binnenlands antisemitisme en nazidreiging uit Duitsland radicaliseren de emigratie uiteindelijk tot vlucht, per staat becijferd.

7. Deportatie en genocide volgens ‘ras’-criteria, 1941-1945           451
Duitse uitwijzingsplannen van Joden geblokkeerd door oorlogsverloop; deportatie naar en internering in getto’s, waarin massale sterfte plaatsvindt in afwachting van verdere oostwaartse deportering; stagnatie Oostfront maakt ook dat onmogelijk en de 'oplossing' radicaliseert tot de Endlösung, die na de Duitse inval in de Sovjet-Unie sinds de herfst van 1941 een strak programma volgt van ‘industriële vernietiging’; massale inzet van niet-Duitse handlangers ("Hilfswilligen' en nationaal-fascistische bondgenootmilities); cijfermatige balans van internering en deportatie per staat c.q. annexatie- en bezettingsterritorium.

8. De naoorlogse voltooïng van de Joodse ‘zuivering’, 1945-1980         460
overlevenden gewantrouwd en terugkomst in huis en bedrijf geweigerd; nieuwe pogroms; na communistische machtsovername heet antisemitisme voortaan politieke zuivering, vooral van bourgeois- en van trotskisme verdachte Joden; emigratie naar Amerika en Palestina.

Tabel 8. De volkerenmoord op de Joodse minderheden in Midden en Oost-Europa         465
becijfering, per staat, van de omvang van de Joodse minderheden in 1938, de omgekomenen in de periode 1939-1945, de overlevenden in 1946 en de nog aanwezigen in 1980.

9. Bibliografie         468


VII. AANPASSING VAN DE ETNISCH/NATIONALE VERHOUDINGEN AAN DE STAATSGRENZEN IN HET BEREIK VAN HET WARSCHAUPACT, 1945-1950         476

1. Herstel en herverkaveling van het staatkundig landschap van Midden-Europa         476
gezamenlijk doel om Duitsland voorgoed te ontmantelen als machtsstaat; mislukking van de minderhedenrechten en de Volkenbond nopen
tot herdefiniëring van het nationale zelfbeschikkingsrecht; volkssoevereiniteit definitief vervangen door staatssoevereiniteit welke gebonden wordt aan Rechten van de Mens; grondslag wordt individueel in plaats van collectiviteit en door de internationale orde van de Verenigde Naties bewaakt.

2. De afwikkeling van de erfenis van het Interbellum          493
een nieuwe internationale en supranationale orde wordt ingevoerd eind 1946 nadat in Midden-Europa orde op zaken is gesteld (1944-1949); daarvoor moeten eerst nog massale collectieve zuiveringen worden doorgevoerd in strijd met het weldra geldende individuele rechtsbasisprincipe van de Rechten van de Mens.

3. Nieuwe grenzen en nieuwe bevolkingen          497
diplomatieke strategieën van de Poolse exilregering in Londen, en van de Sovjet-Unie op de Geallieerde oorlogsconferenties; passiviteit van de westelijke Geallieerden; de oorlogsconferenties van Teheran en Jalta komen tot radicale besluiten: grootschalige gebiedsafstand van Duitsland en Polen gepaard aan verwijdering van de Duitse bevolking; precieze invulling wordt vooruitgeschoven, en daarmee komen verschillen van inzicht in omvang van de betrokken territoria en de bevolkingen niet op tafel; Stalin speelt Geallieerden en Polen uit, en voert na de bevrijding van Polen en de verovering van oostelijk Duitsland zijn plannen door; de exilregering verliest positie als soevereine regering van Polen tegenover het communistische Lubliner Comité; verschillen van inzicht worden naar een - nooit meer gehouden - vredesconferentie verschoven.

4. De Sovjetbezetting van de oostelijke provincies van Duitsland; de vlucht van de bevolking; de Conferentie van Potsdam; vlucht en verdrijving van december 1944 tot augustus 1945          510
massale vlucht van de Duitse bevolking op de nadering van het Sovjetleger; grote aantallen komen om; Conferentie van Potsdam erkent Sovjetannexatie van Poolse oostprovincies en Sovjetmilitair gezag over te annexeren Duitse oostprovincies; de facto draagt Sovjet-Unie alle gebied ten oosten Oder-Neisse aan Pools burgerlijk gezag over, dat na verloop van tijd overgaat tot een door de Geallieerden geëiste  geregelde deportatie van overgeblevenen in 1946 en 1947; alleen etnisch-Poolse Duitse staatsburgers kunnen na verificatie Pools staatsburgerschap aanvragen;  periodisering en aantallen gevluchten, verdrevenen en omgekomenen.

5. Statistische becijfering voor de gezuiverde Oost-Duitse provincies Oostpruisen, Achter-Pommeren, Neder en Opper-Silezië, inbegrepen Danzig en Memelland          518

6. De etnische en nationale zuiveringen in Polen: de Duitse oorlogsannexaties en het Generaal-gouvernement          525
de Umsiedler-kolonisten, de autochtone Duitstalige minderheid, en de etnisch-Poolse maar nationaal Duitsgezinde minderheid op het Poolse grondgebied van 1939 worden collectief gearresteerd en verliezen hun staatsburgerschap; na internering wordt de eerste categorie gedeporteerd naar strafkampen, waar velen al dan niet na berechting omkomen en de overlevenden na enkele jaren worden uitgewezen; de meeste etnische Polen krijgen na verificatieprocedures het staatsburgerschap terug.

7. De naoorlogse zuiveringen in het Balticum, Oost-Polen en de aangrenzende Sovjetgebieden         526
Sovjet-Unie en Lubliner Comité sluiten in 1944 een bevolkingsuitwisselingsverdrag m.b.t. de af te stane Oost-Poolse provincies en met oog op herbevolking van de geannexeerde Duitse oostprovincies; uitvoering in 1946 en 1947; daarna verwijdering van de achtergebleven uit Oostpoolse grensgebieden.

8. De balans van de grensverschuivingen en etnische zuiveringen in de Poolse en de Sovjetannexaties           528                                             

overzicht geografische omvang en bevolkingsaantallen van de Sovjet- en de Poolse annexaties. 

9. De etnische en nationale zuivering van de Duitsers uit Tsjechoslowakije          530
Geallieerden stemmen in met uitwijzing van de Sudetenduitse ‘collaborateurs’ op verzoek van de Tsjechoslowaakse exilregering in Londen; exilcomité van Sudetenduitse sociaal-democraten probeert vergeefs tot een definitie van collaboratie te komen, en samen te werken met exilregering; in verschillende etappes verhoogt deze het kwantum te verdrijven Sudetenduitsers; na collectieve veroordeling tot landverraders wordt 90% van de Sudetenduitsers in 1946 en 1947, voor zover al niet in 1945 gevlucht, afgevoerd.

10. De zuiveringen van de Duitse minderheden uit Hongarije, Roemenie en Joegoslavië         535
na herstel nationaal gezag worden alle Duitstaligen in Joegoslavië in strafkampen geïnterneerd; daarbij vallen hoge aantallen slachtoffers; de overlevenden zijn in 1946-1948 gedeporteerd; Hongarije probeert in Potsdam van zijn Duitstalige minderheid af te komen, maar mag niet meer dan de helft uitwijzen; Roemenië wil zijn Duitstalige staatsburgers behouden.

Tabel 9. Duitse exodus uit Oost en Midden-Europa 1939-1949           538
aantallen ‘Duitsers’ als minderheid of Duits staatsburger in de ontruimde gebieden in 1944; evacuatie, vlucht, internering en deportaties 1944-’50, overgeblevenen in 1950; emigratie 1950-1996.

11. Uitwisselingen en 'repatriëringen' tussen de Midden-Europese staten         543
Tsjechoslowakije en Hongarije voeren in 1946-1948 omvangrijke bevolkingsuitwisselingen door om hun respectievelijke minderheden te
verkleinen; op kleinere schaal vinden met name tussen Joegoslavië en Hongarije, tussen Roemenië en Hongarije, en overigens tussen alle andere staten ook zulke uitwisselingen plaats.

12. De kwestie Triëst          547                                                                                                                                                                                         Joegoslavische partizanen veroveren Istrië in 1944; gezag langs de kust en in Triëst door Geallieerden overgenomen; geen overeenkomst mogelijk over verdeling; vrijstaat-compromis in Geallieerde en Joegoslavische zones; Italianen kiezen dan in 1954 toch voor verdeling waarbij Triëst Italiaans kan blijven; resterende Italianen  in het Joegoslavische deel vertrekken.

13. De eindbalans: 1938-1953           552

Tabel 10. Definitieve evacuatie, uitwijzing en deportatie van Midden-Europese nationaliteiten en etnsiche groepen, uit hun
woongebieden, tussen 1938 en 1950, met inbegrip van daarbij gevallen slachtoffers         554

Tabel 11. De nationale minderheden in de Midden-Europese staten: 1920-1960          558                                                                       

 vergelijking van de omvang van de nationale minderheden tussen 1920 en 1960.

14. Samenvatting: 1913-1960        560
compilatie van alle statistische gegevens in de onderzochte periode, zoals
eerder vermeld in de voorgaande tabellen.

Tabel 12. Balans van de etnische en nationale homogenisering in de Midden-Europese staten: 1912-1950         563

15. De paradox van de natiestaat 564
eindbeschouwing over de rol van de nationale, maar ook door minderheden bewoonde staat in het zuiveringsproces; voorwaarden voor het slagen van de natiestaat in historisch perspectief; uniciteit van het succes ervan in West-Europa; zin van verder onderzoek naar de relatie tussen etnische homogeniteit, en de opbouw van een democratische staat.

16. Bibliografie        580
 

KAARTBIJLAGEN        590

bij Hoofdstuk II
Kaart 1. Staatsgeografische veranderingen en etnische zuiveringen op de zuidelijke Balkan: 1912-1941       592

bij hoofdstuk III
Kaart 2. De staatkundige indeling van Midden-Europa aan de vooravond van de oprichting van de nieuwe natiestaten: -1919        594
Kaart 3. Tijdens het vredesproces 1918-1921 door de nieuwe natiestaten opgeëiste gebieden         596
Kaart 4. De staatkundige verdeling van Midden-Europa na de vredesakkoorden van Versailles, St Germain, Neuilly en Trianon
1919, met de volksstemmingsgebieden: 1920-1921        598

bij Hoofdstuk IV
Kaart 5. De geografische verbreiding van de etnische en nationale minderheden binnen de nieuwe staatsgrenzen
van het Interbellum: 1919-1938         600

bij Hoofdstuk V
Kaart 6. Verdragsmatige grenswijzigingen aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog: 1938-1941       602
Kaart 7. De Oorlogsannexaties: 1941-1944        604
bij Hoofdstuk VII
Kaart 8. Herstel van de Midden-Europese natiestaten in 1945        606
Kaart 9. Minderheidsgebieden in de Midden-Europese natiestaten na de Tweede Wereldoorlog        608
Kaart 10. Etnisch gezuiverde bevolkingen 1913-1950         610
Kaart 11. Aandeel van de gezuiverden in de totale bevolking van de opvangregio’s: 1950         612

REGISTERS          625
Auteuren- en redacteurenregister       625
Algemeen register      633

Summary                                                                                                                                                                                   Zusammenfassung     643